EENIGE MEDEDEELING OVER THE SARAMACCANER-BOSCHNEGERS, GESCHREVEN DOOR JUNKER, REINHOLD LUDWIG FRIEDRICH ( ONZE GROODFATHER)
EENIGE MEDEDEELINGEN OVER DE SARAMACCANER-BOSCHNEGERS,
DOOR L. JUNKER.
In het boekje van den heer van Lier, posthouder onder de Aucaners „Iets over de boschnegers in de Boven Marowijne"
wordt de sympathie voor de boschnegers in Suriname gevraagd terwille
van de zaak hunner beschaving. Deze schrijver bepaalt zich echter
hoofdzakelijk tot den stam der Aucaners en laat de Saramaccaners, welke den grootsten en met het oog op de huishouding der Kolonie voornaamsten stam vormen,
buiten beschouwing. In het navolgende zal ik, nadat ik eenige
noodzakelijke, voor het begrip van de verhalen der boschnegers
onontbeerlijke woorden vooraf heb doen gaan en de verhouding der stammen
onderling eenigszins heb toegelicht, trachten de overleveringen weer te
geven zooals ik deze uit den mond der Saramaccaners heb overgenomen.
Deze overleveringen behelzen de geschiedenis van het ontstaan van den
stam, hun strijd om de vrijheid, hunne instellingen, opvattingen,
zeden en gebruiken.
Het
eerst maakte ik kennis met de Saramaccaners bij de Aucaners wonende aan
de Cottica. Een troepje boschnegers had zijne hangmatten,
niettegenstaande het regentijd was, aan den oever van de Coermotibo bij
de landing van het boschnegerdorp Angoemakondre aan boomen vastgebonden,
terwijl op geen twintig schreden afstands leege, open hutten stonden.
Op mijn vraag aan een bewoner van het dorp, waai om zoo ongastvrij met
stamgenooten
werd gehandeld kreeg ik lakoniek ten antwoord „het zijn Saramaccaners"
en werd hierdoor aan mij overgelaten de onderlinge verhouding te
beoordeelen. Bij verdere navraag vernam ik, dat de Saramaccaners tot een
stam boschnegers behoorden welke aan de Boven-Suriname woonden en dat deze stam uit diefachtige, luie negers bestond ,welke tot alle euveldaden in staat waren. Hoe zou men aan dieven en vrouwenverleiders huisvesting of onderdakdurven verleenen?
Gedurende den drogen tijd van hetzelfde jaar waren mij werkzaamheden in de bosschen gelegen boven de groote
vallen van de Suriname opgedragen geworden en maakte
ik toen voor het eerst nader kennis met de Saramaccaners.
Reeds dadelijk viel mij het verschil op van de nette
huizen en dorpen bewoond door de leden van dezen stam
met de vieze dorpen der Aucaners, die de Cottica bewonen.
Op de rivier waren honderde boschnegers bezig hout over
de vallen te vervoeren en toen telde ik meer dan 4000
blokken. Bij het zien dezer prestaties, bijzonder bij het
levensgevaarlijke werk op de groote vallen kwam mijn
vooroordeel tegen deze diefachtige luie negers alras aan
het wankelen. Hunne beleefdheid en goede manieren (ik
miste in het bijzonder de bedelarij, waaraan men bij de
Aucaners zoo is blootgesteld) verkeerden mijn gekoesterde
afkeer in volle sympathie voor deze zwartjes. Ook
werd me toen het raadsel van den haat welken de Aucaners
tegen de Saramaccaners koesteren opgelost. Lang nadat
de Aucaners tot de vrachtvaart op de Marowijne en
de rivieren in de fransche kolonie waren overgegaan hadden
zich ook eenige Saramaccaners aan dit bedrijf gewaagd.
Hun
stoere arbeidskracht en betrouwbaarheid hadden hen snel tot lievelingen
der Franschen gemaakt en een groote trek van Saramaccaners naar Cayenne
volgde. De Aucaners zagen met leede oogen deze concurrentie met den dag
aangroeien, konden echter niets daartegen doen dan schelden en het de
Saramaccaners op „hunne" rivieren lastig maken. De ultima ratio, de oorlog zoude de
eenige oplossing zijn wanneer de lastige blanken er niet
waren. M. i. zouden de Aucaners het onderspit moeten delven
want de Saramaccaners zijn veel grooter in aantal en zijn
bovendien goede speurders en schutters.
In 1917 was ik begonnen de sterkte van den stam op te
nemen.
In
1919 kwam ik tot de conclusie dat ongeveer 6000 boschnegers aan de
Boven-Suriname moesten wonen. De heer Schelts, zendeling van de
Moravische broedergemeente in het boschland, deed kort geleden in
opdracht van den ambtenaar, belast met de samenstelling van een bevolkingsregister in de kolonie, een vrij nauwkeurige
telling en kwam tot den uitslag dat bijna 7000 Saramaccaners
aan
de Boven-Suriname wonen. Laatstgenoemd getal wordt zeker bereikt
wanneer de leden van den stam welke zich in verschillende dorpen gelegen
aan de Boven- Saramacca hebben gevestigd, worden medegeteld. *) De
leden van den stam welke thans aan de Saramacca wonen zijn van uit de
Boven-Suriname aldaar gekomen en hebben
niet altijd daar gewoond. De
Saramaccaners zijn weer afkomstig van de weggeloopen slaven van de
plantages welke gelegen hebben in
het stroomgebied van de Suriname.
De voortvluchtigen kozen zonder uitzondering den weg naar en langs de
Saramacca. Velen hunner zijn door de Kleine-Saramacca heen tot hun
eerste vaste nederzetting getrokken, terwijl een ander gedeelte de
rivier stroomopwaarts voer totdat deze niet meer bevaarbaar was. Van
hier uit trokken zij over de waterscheiding van de Suriname en bereikten
de Granrio. Later voeren zij gezamenlijk deze rivier af en alle
onderstammen vereenigden zich op de gemeenschappelijke
vestiging aan den bovenloop van de Ouroeningrekreek.
In de later volgende verhalen der boschnegers zelve zal
de afkomst der onderstammen, voor zoover die nog bekend
is, worden gegeven. Doordat de meeste weggeloopen slaven afkomstig waren van plantages wier eigenaren Israëlieten waren, werden in hunne taal de vele portugeesche woorden gebracht
*) Uit de opgave van den ambtenaar belast met het samenstellen van
het
bevolkingsregister is thans als eindresultaat gebleken dat aan de
Boven-Suriname 11.327 boschnegers wonen. Hiervan moeten worden
afgetrokken eenige honderde Aucaners, welke de Sarakreek bewonen, zoodat
aan de Boven-Suriname ruim 10.000 Saramaccaners zijn geteld geworden.
"waaraan deze zoo rijk is. Ook een aantal gebruiken, nog heerschende onder de boschnegers is op dezen oorsprong
terug te voeren. In deze richting zijn bijzonder de weggeloopen
slaven van Nassy van invloed geweest. Deze, nassy-
ningre
genaamd, wellicht de grootste onderstam, woonden bij de Jodensavanne in
de Cassipora kreek, nabij de nederzetting der portugeesche Israëlieten.
Onder deze gebruiken treden vooral de afzondering en de wasschingen
(ïeiniging) gedurende en na de menstruatie op den voorgrond. Ook de
bezwering van ogri-aai (ogi
wojo = invloed van het booze oog)
door obia draagt een zuiver Joodschen stempel, niet het gebruik der obia
*). doch het bijgeloof onder de Joden heerschende en dat al oeroud is.
der dressie ^). Om dit te kunnen begrijpen het volgende:
Volgens de opvattingen der boschnegers sterft niemand,
uitgezonderd bij zeer hoogen ouderdom, een natuurlijken
dood. Ingeval ziekte den dood tot gevolg heeft is steeds
de wisi *) van een ander boschneger in het spel. Is de dood
echter het gevolg van een ongeluk of is moord in het spel
dan wordt als oorzaak de een of andere booze godheid of
geest aangenomen. Zoo had in eene door mij onderzochte
moordzaak de moordenaar den als bijzonder kwaadaardig
bekend staanden god van den Sisabo-val in zich opgewekt
teneinde den noodigen moed voor de uitvoering van
de daad te verkrijgen en om zich tegenover zijne stamgenooten
over zijne daad te kunnen rechtvaardigen.
De verdere invloed van het kwaad als ook de wraakzuchtige
Jorka *) van den verslagene moet aan de plaats van het ongeluk of den moord worden gebonden. Dit wordt nu bewerkt door de dressie.
*) Obia = toovermiddel, in het onderhavige geval bescherming aanbrengend.
Over ogri-aai zie de £«cyc/o£aerfte t/an NedeWawrfscA- W«/-/tt<frë, onder
„fcoore oog".
*) Dressie = in het Negerengelsch geneesmiddel. Hier echter wordt iets
anders bedoeld zooals uit het navolgende zal blijken.
•) Zie E«cyc/o£o£dtfi i/a« A^erfeWawdscA Wes/-/wd*ë, bl. 751. (Wisi = vergift,
schade toebrengend toovermiddel).
*) Jorka = geest.
EENIGE MEDEDEELINGEN OVER DE SARAMACCANER-BOSCHNEGERS,
DOOR L. JUNKER.
In het boekje van den heer van Lier, posthouder onder de Aucaners „Iets over de boschnegers in de Boven Marowijne"
wordt de sympathie voor de boschnegers in Suriname gevraagd terwille
van de zaak hunner beschaving. Deze schrijver bepaalt zich echter
hoofdzakelijk tot den stam der Aucaners en laat de Saramaccaners, welke den grootsten en met het oog op de huishouding der Kolonie voornaamsten stam vormen,
buiten beschouwing. In het navolgende zal ik, nadat ik eenige
noodzakelijke, voor het begrip van de verhalen der boschnegers
onontbeerlijke woorden vooraf heb doen gaan en de verhouding der stammen
onderling eenigszins heb toegelicht, trachten de overleveringen weer te
geven zooals ik deze uit den mond der Saramaccaners heb overgenomen.
Deze overleveringen behelzen de geschiedenis van het ontstaan van den
stam, hun strijd om de vrijheid, hunne instellingen, opvattingen,
zeden en gebruiken.
Het
eerst maakte ik kennis met de Saramaccaners bij de Aucaners wonende aan
de Cottica. Een troepje boschnegers had zijne hangmatten,
niettegenstaande het regentijd was, aan den oever van de Coermotibo bij
de landing van het boschnegerdorp Angoemakondre aan boomen vastgebonden,
terwijl op geen twintig schreden afstands leege, open hutten stonden.
Op mijn vraag aan een bewoner van het dorp, waai om zoo ongastvrij met
stamgenooten
werd gehandeld kreeg ik lakoniek ten antwoord „het zijn Saramaccaners"
en werd hierdoor aan mij overgelaten de onderlinge verhouding te
beoordeelen. Bij verdere navraag vernam ik, dat de Saramaccaners tot een
stam boschnegers behoorden welke aan de Boven-Suriname woonden en dat deze stam uit diefachtige, luie negers bestond ,welke tot alle euveldaden in staat waren. Hoe zou men aan dieven en vrouwenverleiders huisvesting of onderdakdurven verleenen?
Gedurende den drogen tijd van hetzelfde jaar waren mij werkzaamheden in de bosschen gelegen boven de groote
vallen van de Suriname opgedragen geworden en maakte
ik toen voor het eerst nader kennis met de Saramaccaners.
Reeds dadelijk viel mij het verschil op van de nette
huizen en dorpen bewoond door de leden van dezen stam
met de vieze dorpen der Aucaners, die de Cottica bewonen.
Op de rivier waren honderde boschnegers bezig hout over
de vallen te vervoeren en toen telde ik meer dan 4000
blokken. Bij het zien dezer prestaties, bijzonder bij het
levensgevaarlijke werk op de groote vallen kwam mijn
vooroordeel tegen deze diefachtige luie negers alras aan
het wankelen. Hunne beleefdheid en goede manieren (ik
miste in het bijzonder de bedelarij, waaraan men bij de
Aucaners zoo is blootgesteld) verkeerden mijn gekoesterde
afkeer in volle sympathie voor deze zwartjes. Ook
werd me toen het raadsel van den haat welken de Aucaners
tegen de Saramaccaners koesteren opgelost. Lang nadat
de Aucaners tot de vrachtvaart op de Marowijne en
de rivieren in de fransche kolonie waren overgegaan hadden
zich ook eenige Saramaccaners aan dit bedrijf gewaagd.
Hun
stoere arbeidskracht en betrouwbaarheid hadden hen snel tot lievelingen
der Franschen gemaakt en een groote trek van Saramaccaners naar Cayenne
volgde. De Aucaners zagen met leede oogen deze concurrentie met den dag
aangroeien, konden echter niets daartegen doen dan schelden en het de
Saramaccaners op „hunne" rivieren lastig maken. De ultima ratio, de oorlog zoude de
eenige oplossing zijn wanneer de lastige blanken er niet
waren. M. i. zouden de Aucaners het onderspit moeten delven
want de Saramaccaners zijn veel grooter in aantal en zijn
bovendien goede speurders en schutters.
In 1917 was ik begonnen de sterkte van den stam op te
nemen.
In
1919 kwam ik tot de conclusie dat ongeveer 6000 boschnegers aan de
Boven-Suriname moesten wonen. De heer Schelts, zendeling van de
Moravische broedergemeente in het boschland, deed kort geleden in
opdracht van den ambtenaar, belast met de samenstelling van een bevolkingsregister in de kolonie, een vrij nauwkeurige
telling en kwam tot den uitslag dat bijna 7000 Saramaccaners
aan
de Boven-Suriname wonen. Laatstgenoemd getal wordt zeker bereikt
wanneer de leden van den stam welke zich in verschillende dorpen gelegen
aan de Boven- Saramacca hebben gevestigd, worden medegeteld. *) De
leden van den stam welke thans aan de Saramacca wonen zijn van uit de
Boven-Suriname aldaar gekomen en hebben
niet altijd daar gewoond. De
Saramaccaners zijn weer afkomstig van de weggeloopen slaven van de
plantages welke gelegen hebben in
het stroomgebied van de Suriname.
De voortvluchtigen kozen zonder uitzondering den weg naar en langs de
Saramacca. Velen hunner zijn door de Kleine-Saramacca heen tot hun
eerste vaste nederzetting getrokken, terwijl een ander gedeelte de
rivier stroomopwaarts voer totdat deze niet meer bevaarbaar was. Van
hier uit trokken zij over de waterscheiding van de Suriname en bereikten
de Granrio. Later voeren zij gezamenlijk deze rivier af en alle
onderstammen vereenigden zich op de gemeenschappelijke
vestiging aan den bovenloop van de Ouroeningrekreek.
In de later volgende verhalen der boschnegers zelve zal
de afkomst der onderstammen, voor zoover die nog bekend
is, worden gegeven. Doordat de meeste weggeloopen slaven afkomstig waren van plantages wier eigenaren Israëlieten waren, werden in hunne taal de vele portugeesche woorden gebracht
*) Uit de opgave van den ambtenaar belast met het samenstellen van
het
bevolkingsregister is thans als eindresultaat gebleken dat aan de
Boven-Suriname 11.327 boschnegers wonen. Hiervan moeten worden
afgetrokken eenige honderde Aucaners, welke de Sarakreek bewonen, zoodat
aan de Boven-Suriname ruim 10.000 Saramaccaners zijn geteld geworden.
"waaraan deze zoo rijk is. Ook een aantal gebruiken, nog heerschende onder de boschnegers is op dezen oorsprong
terug te voeren. In deze richting zijn bijzonder de weggeloopen
slaven van Nassy van invloed geweest. Deze, nassy-
ningre
genaamd, wellicht de grootste onderstam, woonden bij de Jodensavanne in
de Cassipora kreek, nabij de nederzetting der portugeesche Israëlieten.
Onder deze gebruiken treden vooral de afzondering en de wasschingen
(ïeiniging) gedurende en na de menstruatie op den voorgrond. Ook de
bezwering van ogri-aai (ogi
wojo = invloed van het booze oog)
door obia draagt een zuiver Joodschen stempel, niet het gebruik der obia
*). doch het bijgeloof onder de Joden heerschende en dat al oeroud is.
der dressie ^). Om dit te kunnen begrijpen het volgende:
Volgens de opvattingen der boschnegers sterft niemand,
uitgezonderd bij zeer hoogen ouderdom, een natuurlijken
dood. Ingeval ziekte den dood tot gevolg heeft is steeds
de wisi *) van een ander boschneger in het spel. Is de dood
echter het gevolg van een ongeluk of is moord in het spel
dan wordt als oorzaak de een of andere booze godheid of
geest aangenomen. Zoo had in eene door mij onderzochte
moordzaak de moordenaar den als bijzonder kwaadaardig
bekend staanden god van den Sisabo-val in zich opgewekt
teneinde den noodigen moed voor de uitvoering van
de daad te verkrijgen en om zich tegenover zijne stamgenooten
over zijne daad te kunnen rechtvaardigen.
De verdere invloed van het kwaad als ook de wraakzuchtige
Jorka *) van den verslagene moet aan de plaats van het ongeluk of den moord worden gebonden. Dit wordt nu bewerkt door de dressie.
*) Obia = toovermiddel, in het onderhavige geval bescherming aanbrengend.
Over ogri-aai zie de £«cyc/o£aerfte t/an NedeWawrfscA- W«/-/tt<frë, onder
„fcoore oog".
*) Dressie = in het Negerengelsch geneesmiddel. Hier echter wordt iets
anders bedoeld zooals uit het navolgende zal blijken.
•) Zie E«cyc/o£o£dtfi i/a« A^erfeWawdscA Wes/-/wd*ë, bl. 751. (Wisi = vergift,
schade toebrengend toovermiddel).
*) Jorka = geest.
Comments
Post a Comment